Genealogie Banning, tak Assendelft

I. Jan Gerrit Bannincxz, overl. voor 6-11-1439 , vermeld te Amsterdam in de Coppe Lanensteeg (zie introductiepagina), tr. met Elisabeth NN, die haar man overleeft.

Kinderen van Jan Gerrit Bannincxz:

  1. Sijmon Jan Bannincxz, overl. voor 6-12-1443
  2. Gerrit Jan Bannincxz, schepen te Amsterdam. Waaruit nageslacht.
  3. Claes Banninck, volgt II.
  4. Jan Banninc, priester in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, leeft 1452.

Na het overlijden van Jan Gerrit Bannincxz worden in verband met het huisbezit aan de Coppe Lanensteeg zijn weduwe Elisabeth en later Gerrit Jan Bannincxz en priester Jan Banninc genoemd. We gaan er om die reden van uit dat beiden kinderen waren van Jan Gerrit Bannincxz. Bovendien waren er aantoonbare banden van de kinderen van zoon Gerrit met de plaats Assendelft, wat het aannemelijk maakt dat ook Sijmon Jan Bannincxz en Claes Banninck zoons waren van Jan Gerrit Bannincxz.

Sijmon Jan Bannincxz wordt vermeld op 6-12-1443 wanneer zijn weduwe als belendende grondbezitster wordt vermeld te Assendelft. Dat ook hij tot de kinderen van Jan Gerrit Bannincxz behoorde wordt aannemelijk geacht omdat de grond die hij bezat in de kerkbuurt van Assendelft lag, vlakbij waar we ook het bezit van de kinderen van die hierna genoemde Gerrit Banninc en Claes Banninck tegenkomen. Dat blijkt allereerst uit de betreffende akte uit het jaar 1443, waar Govairt Allartsz 2 maden land gelegen in 6 maden in jacob jansz weer verkoopt aan het Zijlklooster in Haarlem. Daarbij wordt de weduwe van Sijmon Jan Bannincxz als belendende grondbezitster genoemd. Haar land lag ten zuiden van het land van Govairt Allartsz. De benaming jacob jansz weer komen we later in de boeken niet meer tegen. De locatie wordt echter duidelijk aan de hand van een akte die voorkomt in het archief van het St. Elisabeths Gasthuis in Haarlem. Het land dat in deze akte wordt verkocht was eveneens gelegen in jacob jansz weer maar ook voor een gedeelte in het naastgelegen vroonweer, en wordt van 1475 tot 1482 gebruikt door ene Sijmon Jansz. In tegenstelling tot jacob jansz weer komen we het vroonweer nog wel later in de boeken tegen. Dit weer was gelegen in de kerkbuurt in Assendelft, juist ten noorden van het kerkweer, waarop de kerk is gebouwd.

Gerrit Jan Bannincxz, ook genoemd Gerrit Banninc, woont te Amsterdam en is schepen aldaar in 1461 en 1467. Hij is zeer waarschijnlijk ook degene die in 1456 een schuld overneemt van de banne van Wormer aan de landsheer in verband met de rebellie van Kennemerland ten tijde van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, en waarschijnlijk ook degene die wordt vermeld in het pondtolregister van Kampen in het jaar 1440. Hij is volgens oude bronnen getrouwd geweest met een zuster van Jan Pouwelsz van Neckeren, schepen van Amsterdam in 1437, maar dit kan niet worden bevestigd. De nakomelingen van Gerrit komen regelmatig voor in de Amsterdamse magistratuur, zijn als zodanig al uitgebreid beschreven en daarom hier verder niet behandeld.

Jan Banninc, priester in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, memoriemeester in 1452, en in 1439 handelend namens Elisabeth, weduwe van Jan Gerrit Bannincxz. Hij is mogelijk identiek aan Johannes Benninc die in 1453 in een register van het Karthuizerklooster voorkomt. Uit archiefonderzoek is gebleken dat Jan Banninc vlak bij de Nieuwe Kerk in Amsterdam woonde.


II. Claes Banninck, tr. met Margriet Claesdr., begr. Haarlem (grote kerk, sint christoffels altaar) 1509, zij hertr. met Gerijt Claesz van Westzaenden (aanvankelijk ook als Gerijt Claesz van Oostzaenden), zuivelkoper, schepen Haarlem 1484 en 1490, weesmeester ald. 1484-85, thesaurier ald. 1487, overl. Haarlem 1503/04, zn.v. Claes Willemsz.

Kinderen van Claes Banninck:

  1. Garbrant Claesz, volgt IIIa.
  2. Jan Claesz Banninck, volgt IIIb.

Nergens wordt expliciet vermeld dat Claes Banninck de zoon is van Jan Gerrit Bannincx. Het is echter aannemelijk door de verkoop van land te Assendelft door Jan Claes Bannincksz aan Jan en Gaeff Gherijt Bannincksz.

Garbrant Claesz kan niet dezelfde moeder hebben als Jan Claesz Banninck omdat zijn nazaten anders volgens aasdomsrecht aanspraak gemaakt hadden op een deel van de erfenis van Margriet Claes. Dat ook hij een zoon is van Claes Banninck is aannemelijk. Het lijkt qua tijd goed te passen. Jan Claesz Banninck woonde bij het hertrouwen van zijn moeder al niet meer thuis en zal naar schatting rond 1445 geboren kunnen zijn. Geboorte van Garbrant, een paar jaar eerder, past goed bij zijn vermelding als schout van Assendelft in het jaar 1475. Ook was er, afgaande op het landbezit dat nazaten van hem hadden in huijch blockhuijs weer (zie hieronder) een aanwijzing dat hij niet met een Banninck was getrouwd, wat het minder waarschijnlijk maakt dat de familienaam via moederlijke lijn bij zijn nazaten terecht is gekomen. Voorts zal de functie van schout niet aan iedereen in het dorp voorbehouden zijn geweest; Garbrant kon schrijven, beschikte over de nodige kennis en wijsheid en zal gezag hebben uitgestraald, en daarbij helpt een goede komaf. En Garbrant was uiteraard zoon van zekere Claes, en dat zou dan heel goed om Claes Banninck kunnen gaan. Maar er zijn ook twijfels. Twijfels doordat hij in aktes de naam Banninck zelf niet gebruikt en omdat zijn wapen op het zegel niet overeenkomt met dat van de Amsterdamse schout Jan Banninck. En van zijn kinderen is het alleen zoon Jan die de achternaam draagt. Dat laat ruimte voor andere verklaringen waardoor de naam Banninck door een van de kinderen van Garbrant Claesz is gedragen. Hij zou bijvoorbeeld getrouwd kunnen zijn geweest met een Banninck, bijvoorbeeld een dochter van Gerrit Jansz Banninck (onder de kinderen van Garbrant Claesz komt ook een Gerrit voor) of een dochter van een andere Banninck, zelfs als er sprake was van een huwelijk met een zuster van Gherit Florisz.

Jan Claesz Banninck wordt in de processtukken voor de Grote Raad van Mechelen steevast Jan Claesz Banninck de Oude genoemd. Dat kan erop wijzen dat hij een jongere broer had, genaamd Jan Claesz Banninck de Jonge. Het zou hem echter ook hebben kunnen onderscheiden van zijn zoon Jan. Dat laatste is waarschijnlijker omdat uit processtukken voor de Grote Raad te Mechelen blijkt dat Margriet Claes slechts een zoon had, te weten Jan Claesz Banninck, terwijl diens vader reeds kort na de geboorte van Jan zal zijn overleden.

Deze processtukken vertellen ons verder over het huwelijk van Claes Banninck met Margriet Claes en haar latere huwelijk met Gerijt Claesz van Westzaenden. Er werd gestreden om de erfenis van Margriet en haar tweede man. De processtukken geven ons een goed inzicht in het familiebezit en zaken die zich in de familie afspeelden. Vermoedelijk hebben Claes Banninck en Margriet Claes in Assendelft gewoond. We leiden dit af uit de bezittingen die Jan Claesz Banninck inbracht voor de weeskamer van van Haarlem bij het vaststellen van de goederen die zouden toekomen aan Kerstant Willemsz en waarbij een huis genoemd te Assendelft waarvoor Jan Claesz Banninck jaarlijks pachtgeld ontving. In 1504 werd het voor 3 gulden gulden per jaar verpacht aan de toenmalige smid, wiens naam onbekend blijft. In 1519 wordt het huis opnieuw genoemd. Het wordt dan verpacht aan Roelof Otgensz.

Gerijt Claesz van Westzaenden komen we te Haarlem voor het eerst tegen in het jaar 1451, wanneer hij voor het luiden van de grote klok (salvator) bij zijn overlijden een aanbetaling doet van 40 schilden (Archief kerkvoogdij van de NH Gemeente te Haarlem, rekeningen van de st. bavo parochie inv.298; net als bij zijn overlijden in 1503/04 wordt hij hier Gerijt Claesz van Oostzaenen genoemd, en ook in de processtukken voor de Grote Raad van Mechelen wordt hij aanvankelijk zo vermeld). Op diezelfde dag schrijft ook zijn broer zich in, wiens voornaam echter niet vermeld wordt. We komen Gerijt en Margriet voor het eerst samen tegen in het jaar 1479, wanneer ze het Zijlklooster in Haarlem 150 gulden schenken bij toetreding van hun dochter IJmme in dat klooster. Gerijt oefende in Haarlem het beroep van zuivelkoper uit. Hij bezat een huis op 't Hooft aldaar. Deze benaming komen we tegenwoordig niet meer tegen maar een akte in de Haarlemse transportregisters (mei 1510) maakt duidelijk dat het hier ging om een huis aan het spaarne ter hoogte van de damstraat. Op 14-11-1486 koopt hij van Cornelis Sijmonsz, man en voogd van Haze Jans, een huis met een erf, liggende en staande in de sint jansstraet tussen heer Dirck Jacobsz, priester, aan de ene zijde en meester Jan Roex aan de andere zijde, en achterwaarts strekkende tot aan het grote begijnhof, en waarvoor hij een schuld aangaat bij schout Jacob van Cats (ORA Haarlem inv.3 fol.36). Op 11-2-1488 koopt hij van Bartelmeeus Gijsbrechtsz de helft van een stuk land gelegen in het rosenprieel binnen de vrijheid van Haarlem gemeen met Pieter Oukes en belend door Claes Pietersz Hals aan de noordzijde, de ? en tuin van Willem van Foreest aan de zuidzijde, de spaarne aan de oostzijde en de kanunniken aan de westzijde (ORA Haarlem inv.3 fol.124). Op 17-7-1492 doet hij dit bezit weer van de hand (ORA Haarlem inv.5 fol.7). Kort daarna koopt hij van Volbrant Gerijtsz een kwart van een huis met erf op de oudegracht tussen Vroutgen Ludolfs aan de ene zijde en Dirick Boon stoeldraijer aan de andere zijde en aan de achterzijde strekkende tot aan voornoemde Vroutgen (ORA Haarlem inv.5 fol.8). In mei 1496 koop hij van rant van Buijten, als voogd van Katrijn, Belijt en Griete, kinderen van Jan Hendricxz huis en erf, geheten de kan, liggende en staande in de veerstraet tussen jan van berkenroedes stege aan de ene zijde en Steffen Hendricxz aan de andere zijde en voort strekkende achterwaarts tot Claes Pieter Hals (ORA Haarlem inv.6 fol.28). We komen Gerijt Claesz voorts diverse keren in de Haarlemse registers tegen in de functie van schepen, weesmeester en thesaurier.

Tijdens de laatste jaren van zijn leven is Gerijt behoorlijk afgetakeld en gedementeerd. In deze tijd kwam hij alleen nog buitenshuis wanneer anderen hem, al zittende op zijn stoel, naar buiten droegen. Zijn jaar van overlijden is niet geheel duidelijk maar het zal in het jaar 1503 of 1504 geweest zijn, want dan komen we een vermelding van zijn begraven tegen in de Haarlemse kerkmeestersrekeningen. Na het overlijden van Gerijt gaat het Margriet financieel niet zo voor de wind. Het kost haar de grootste moeite om de onverstandige transacties van haar man die hij in de laatste jaren van zijn leven heeft gedaan nietig te verklaren. Zij overlijdt in het jaar 1509, zoals valt op te maken uit de processtukken en uit de Haarlemse kerkmeestersrekeningen.

begraven Gerijt Claesz van Westzaenden

begraven Margriet Claes

Vermeldingen van het begraven van Gerijt Claesz van Oessanen [sic] in 1503/04 en van Margrijet Gherijt Claesz weduwe in 1509. In beide gevallen zijn alle klokken geluid (Archief kerkvoogdij van de NH Gemeente te Haarlem, rekeningen van de st. bavo parochie inv.333 en inv.339).

Naast IJmme kregen Gerijt Claesz en Margriet Claes nog een tweede dochter, Geertruijt. Zij was gehuwd met Willem Kerstantsz. Uit hun huwelijkse voorwaarden, die worden opgesteld in het jaar 1489, blijkt dat zowel Geertruijt als Willem tot rijke families behoorden. Willem brengt bij zijn huwelijk diverse landerijen in, te weten in Benthuizen, Voorhout, Bodegraven, Voorschoten (erfpacht), Alphen aan den Rijn, nabij de Rodenburgerlaan (tussen Zwammerdam en Leiden) en in Zwammerdam. In totaal ging het hier om 65 (rijnlandse) morgen land, of in hedendaagse eenheden zo'n 55 hectare land, dat toen een waarde van 2100 gulden vertegenwoordigde. Geertruijt brengt bij het huwelijk een nog groter bedrag in van 3000 gulden, in de vorm van landbezit in Heemskerk, Uitgeest, Limmen en Winkel. Na hun huwelijk gaan Willem en Geertruijt in Heemskerk wonen, alwaar hun zoon Kerstant Willemsz ter wereld komt. Rijkdom stond echter niet garant voor een lang en gelukkig leven. Al snel overlijdt Geertruijt Gerijts. Kerstant blijft alleen met zijn vader in hun huis in Heemskerk achter. Kerstant blijkt daarna regelmatig in Haarlem te hebben vertoefd. Voor de manier waarop het er dan toeging had neef Willem Jansz Banninck geen goed woord over. Kerstant kwam in dat geval over met zijn honden, paarden, knechten en gasten en teerde daarbij op het geld van oom Jan. Ook was Kerstant betrokken bij een doodslag, waarna hij zichzelf voor een half jaar heeft laten verzorgen in het Sint Jans klooster. Kerstant overlijdt tenslotte op betrekkelijk jonge leeftijd in het jaar 1514. Met het overlijden van Kerstant Willemsz brandt tussen Willem Kerstantsz en Jan Banninck een felle strijd los over de erfenis. Eiser Jan Banninck is van mening dat, aangezien Kerstant Willemsz zonder nakomelingen is overleden, de bruidsschat die Geertruijt bij haar huwelijk heeft meegekregen, weer toe zou moeten komen aan het naaste bloed van Gerijt Claesz van Westzaenden en niet aan Willem Kerstantsz. Tot een gerechtelijke uitspraak komt het niet, want een jaar na het overlijden van Kerstant Willemsz overlijdt ook Jan Banning Claesz. In 1519 komt het dan toch tot een uitspraak voor het Hof van Holland, waarbij bepaald wordt dat Willem Kerstantsz slechts de helft van de bruidsschat, te weten het deel dat toekomt aan de erfgenamen van Margriet Claes, hoeft af te staan. De familie Banninck gaat hier echter niet mee akkoord en procedeert verder tot aan de Grote Raad van Mechelen. Uiteindelijk komt het op 30 april 1529 tot een definitief vonnis en dient Willem Kerstantsz ook de overgebleven helft van de bruidsschat af te staan, dat daarmee toekomt aan het naaste bloed van Gerijt Claesz van Westzaenden in de persoon van Pieter Sijmonsz.

De processtukken maken verder melding van twee andere kinderen van Gerijt Claesz van Westzaenden, te weten Willem Gerijt Claesz en Baef Gerijt Claes dochter, voor wie de kapelmeesters van de kerk in Krommeniedijk beloven jaarlijks een zielenmis te houden. Het is niet bekend of zij ook kinderen waren van Margriet Claes of afkomstig zijn uit een eerder huwelijk van Gerijt Claesz. Ook blijkt uit de stukken dat een goede bekende van Margriet Claes meester Hugo van Assendelft was, kanunnik en raad in het Hof van Holland, en behorend tot het riddermatige geslacht Van Assendelft. Hugo van Assendelft is geboren omstreeks 1468 en was oomzegger van Barthout Willemsz van Assendelft, die eveneens aan het Hof werkzaam was.

Ook tegen de hiervoor genoemde Pieter Sijmonsz spant Willem Kerstantsz een proces aan, in een poging om aanspraak te kunnen maken op de hem toegekomen stukken land. De landerijen worden hier met name genoemd. Het blijkt te gaan om willem gheijlerts ven, groot ongeveer 16 maeden, en vrederick claesz ven, groot ongeveer 14 maeden, naast elkaar gelegen in de banne van Uitgeest. Ook dit proces verloopt overigens teleurstellend voor Willem Kerstantsz. Hij krijgt geen gelijk en draait op 23-12- 1521 op voor de proceskosten. Vermeldenswaardig is dat we in de stukken ook de naam van de vader van Gerrijt Claesz van Westzaenden en zijn zuster Margiete tegenkomen. Hij blijkt Claes Willemsz te hebben geheten. Wellicht gaat het hier om Claes Willemsz van Westzaenden die in 1482 drie gulden grafgeld betaalt aan de kerkmeesters van de st. bavo (Archief kerkvoogdij van de NH Gemeente te Haarlem, rekeningen van de st. bavo parochie inv.315).

Op 16 januari 1535 verschijnt Willem Benninck opnieuw voor de Grote Raad, maar nu als gedaagde. Ene Pieter Aelbrechtsz Bosch gaat dan in beroep tegen het vonnis van het Hof van Holland, die aan de erfgenamen van Jan Claesz Banninck landbezit had toegekend, gelegenbuiten de Amsterdamse vesten achter de Gasthuismolen.


IIIa. Garbrant Claesz, geb. naar schatting ca. 1440/45, woonde in Assendelft, schout ald. 1475, tr. mogelijk een zuster van Gerit Florisz.

Garbrant Claesz was vader van:

  1. Floris Garbrantsz, volgt IVa.
  2. Gerrit Garbrantsz, volgt IVb.
  3. Jan Garbrantsz Banninck, volgt IVc.

Garbrant Claesz was schout van Assendelft. Van hem is een zegel bewaard gebleven, hangend aan een akte uit het jaar 1475, zoals hieronder is afgebeeld. Voorts is er een vermelding in het transportregister van Haarlem in juli 1491, waarin Willem Pietersz en zijn zuster Wendelmoet Pieters schuld bekennen aan de dochters van Dirc Pietersz, en waarbij in onderpand gegeven wordt een stuk land liggende in de ban van Assendelft, groot 3 koeven en liggende in lourijs weer, geheten maerts laen, belend ten noorden Pieter Jan Ootgens kinderen en ten zuiden de volger. Dat eigendomsbewijs is voorzien van een zegel van Garbrant Claesz, schout van Assendelft (ORA Haarlem inv.4 fol.111). In het fundatieboek van het begijnhof van Haarlem op folio 103 verder een vermelding dat op 3-9-1507 begijn Elijzabeth Adam Gherrijts is overleden, waarvoor het hof drie rijnsgulden jaarlijkse erfpacht is geschonken tot memorie van haar vader Adam Gherrijtsz en haar moeder Brecht Henrijcs, volgens een schoutsbrief van Assendelft van Garbrant Claesz (Fundatieboek van het Begijnhof van Haarlem, bewerking door Jef van den Bergh, 2020). Wanneer deze schoutsbrieven zijn opgesteld is niet duidelijk.

Zoon Jan is de enige zoon van Garbrant Claesz die de familienaam Banninck draagt. En verder waren er de kinderen Gerrit en Jan die ergens anders in Assendelft woonden, te weten in de horn. Ook was Garbrant mogelijk de vader van Claes Schouten. Dat komt door de aanwezigheid van twee stukken land in Jan Banningen weer, die eind 16e eeuw nog bekend staan als claes schouten meed en claes schouten ven. Voorts zou Garbrant de vader kunen zijn geweest van Pieter Garebrantsz en wellicht ook van Maritgen Gabben, zoals hieronder zal worden toegelicht bij generatie IVc.

Verder weten we weinig van Garbrant Claesz. Het enige dat helpt bij verdere identificatie is dat hij een zoon had met de naam Floris, een voornaam die toen niet zo veel voorkwam in Assendelft. Daarbij springt een transportakte in het oog, gedateerd 22-1-1587, waarbij land wordt verkocht in blockhuijs weer, ten zuidwesten begrensd door galen weer en ten noordoosten door huijssers weer. Op grond van de penningkohieren weten we dat het weer in 1543 werd bewoond door Floris Huijgen. In 1553 en 1562 wonen op het weer Willem Huijgen, de kinderen van Floris Huijgen, en Claes Cornelisz die, zo leren we van een transportakte van 10-3-1581, gehuwd was met Trijn Huijgen. Ook wordt uit die akte duidelijk dat Griet Huijgen, gehuwd met Jan Baertsz, deelde in het landbezit. We hebben hier ongetwijfeld te maken met kinderen van Huijch Willemsz, die blijkens een vidimus d.d. 3-2-1581, op 25-2-1503 vier gaarden land koopt van Gerit Florisz. Gerrit Florisz wordt in die akte aangemerkt als zwager van Huijch Willemsz, waarbij het voor de hand ligt dat hij gehuwd was met een zuster van van Gherit Florisz. Naast eigen land wordt door de kinderen van Huijch Willemsz ook land gehuurd. Verhuurders zijn Jan Duves tot Amsterdam, de armenhuijssitteren van Assendelft, Adriaen Nonnen tot Den Haag, en Gerrit Jansz Peeng tot Amsterdam (blijkens bronnen gehuwd met een dochter van jonge Jan Duvensz).

Zegel Garbrant Claesz en Jan Banninc

Links het zegel van Garbrant Claesz, gebruikt in 1475. Randschrift: Garbrand Claesz. Aan de bovenzijde staat "garbrand", rechtsonder staat vermoedelijk "claesz" en aan de linkerzijde staat mogelijk "nck", wat op de familienaam Banninck zou kunnen wijzen. Het zegel toont voorts een wapen, waarin we een andrieskruis herkennen. Rechts ter vergelijking het zegel van Jan Banninc, schout van Amsterdam in het jaar 1497. Aan de rechterzijde staat "ian" en aan de linkerzijde van het wapen staat "inc".

Vervolgens vindt dan, zoals hierboven al vermeld, op 22-1-1587 een gronddeling plaats van het land in blockhuijs weer. Ingebracht worden 8 1/2 gaarden land, tot dan in het bezit van Willem Hanneman, rentmeester generaal van Noord-Holland, 5 gaarden land die blijkens koopcedullen uit de jaren 1429 en 1496 in het bezit zijn van nazaten van Jan Duves en Cornelis Duves, 4 gaarden land die in het bezit zijn van erfgenamen van Huijch Willemsz, en 2 gaarden land die in het bezit zijn van de armehuijssitteren van Assendelft. Gronddelers zijn de erfgenamen van Floris en Willem Huijgen, de broers Garbrant Florisz en Cornelis Florisz, en Mr. Jan Duves tot Amsterdam.

Hoewel andere verklaringen zonder nader onderzoek niet kunnen worden uitgesloten, wekt het bovenstaande de indruk dat Garbrant Florisz en Cornelis Florisz aanspraak maakten op de landerijen, die redelijk ver aflagen van waar zij op dat moment woonden (te weten op de grens van het woudvierendeel en het nesvierendeel), doordat zij verwant waren aan andere landeigenaren in het blockhuijs weer. Waarbij te denken valt aan verwantschap aan Gerit Florisz en Huijch Willemsz, bijvoorbeeld doordat Garbrant Claesz evenals Huijch Willemsz gehuwd was met een zuster van Gerit Florisz.

Een zijsprong naar de familie Duves is nu wel op zijn plaats aangezien ook zij het schoutsambt ambieerden en, denkelijk toevalligerwijs, land bezaten in huijch blockhuijs weer. In het jaar 1504 dient namelijk voor het Hof van Holland een proces naar aanleiding van een voorval te Heemskerk ten huize van de schout aldaar (Nationaal Archief, Inventaris van het archief van het Hof van Holland, inv.484 d.d. 2.4.1504). Op die dag kon worden geboden op de pacht van de privileges die wijlen Claes van Assendelft had in de ban van Assendelft, en dat trok meerdere geinteresseerden. Aldaar verschenen Jan Duvesz sr., die aanvankelijk te Beverwijk woonde maar zich in de tweede helft van de 15e eeuw in het woudvierendeel van Assendelft vestigt, tezamen met enkele van zijn kinderen, alsmede Hendrick Gerritsz, die kort daarvoor het schoutambt had overgenomen van de oudste zoon van Jan Duvensz sr., oude Jan Duvensz geheten, en enige andere personen, waaronder Roelof Maertsz en diens zoon Pieter Roelofsz. Het botert duidelijk niet tussen de kinderen van Jan Duvensz en andere aanwezigen en men is ook verrast elkaar daar te zien. Een van de zoons van Jan Duvesz sr., te weten Cornelis Jan Duvesz, probeert het ijs te breken (of wellicht de knuppel in het hoenderhok te gooien) door een dronk uit te brengen op Hendrick Gerritsz, de kersverse schout. Waarop Hendrick antwoordt dat als hem het schoutambt hem niet gegund zou geweest, hij dit had willen wreken op jonge Jan Duvesz, een andere zoon van Jan Duvesz sr. Pieter Roelofsz valt Hendrick daarop bij, en gooit een kan naar het hoofd van jonge Jan Duvesz, die daarbij gewond raakt, daarop afdruipt maar vervolgens terugkeert met een getrokken mes, klaarblijkelijk om zijn broers te ontzetten. Ten tonele verschijnt ook Garbrant Liclaessen, die terstond een stoel pakt en Cornelis Jan Duvesz daarmee achter op zijn hoofd treft, waarop Cornelis en zijn broer jonge Jan het kerkhof op zijn gerend. Cornelis probeerde daarop de muur van het kerkhof over te klimmen maar wordt ingehaald door Garbrant en door zekere Dieric Willemsz, waarbij Cornelis door Dieric dusdanig wordt gestoken dat hij nooit meer helemaal zal genezen. Roelof Maertsz gaat intussen jonge Jan Duvensz te lijf en raakt hem met een mes in zijn handen en gezicht en maakt duidelijk dat hij in staat is om zijn keel door te snijden. Pieter Roelofsz en Dieric Willemsz lopen vervolgens op diens broer Havick Jansz Duvesz af, die zich tot kort daarvoor schuil hield in een schuur, waarbij een van beiden Havick dusdanig steekt dat hij het niet overleeft. De zaak komt pas tot bedaren als ook buren en inwoners van Heemskerk zich in de zaak mengen. Uit de verklaringen voor het Hof blijkt dat de zaak daarvoor al jaren speelde, waarbij Roelof Maertsz, de vader van Pieter, meermalen gezegd zou hebben dat Jan Duvesz sr., en die blijkens de verklaringen kennelijk familie van elkaar waren, een dief was. Frappant is dat het Hof van Holland, op grond de verklaring van betrokkenen, tot de conclusie komt dat een eerdere uitspraak, waarbij besloten werd tot verbanning van Pieter Roelofsz, ongegrond is en voor hen de zaak afgedaan is.

Het is onduidelijk waarom oude Jan Duvensz, de oudste zoon van Jan Duvesz sr., het schoutambt van Assendelft kwijtraakte. In 1504 koopt zekere Jan Duvesz een huis en erf aan het spaarne te Haarlem. Dat zou om hem kunnen gaan, wat de schoutswissel zou verklaren, maar wellicht ook om zijn vader. Het is hoe dan ook het geval dat we in de kerkmeestersrekeningen van de sint bavo te Haarlem over de jaren 1509/10 een vermelding tegenkomen waarbij Cornelis Jan Duvesz zoon twee pond aan de kerkmeesters betaalt van het testament van Jan Duvesz, zijn vader.


IIIb. Jan Claesz Banninck, woonde in Amsterdam, mogelijk koopman ald., tevens mogelijk schout van Schotervlieland, overl. ca. 1515, tr. naar schatting ca. 1480 met NN.

Jan Claesz Banninck was de vader van:

  1. Thijs Jansz
  2. Elisabeth Jans
  3. Willem Jansz Banninck, volgt IVd.
  4. Jan Jansz

Jan Claesz Banninck was zoon van Claes Banninck en Margriet Claes. Op het moment dat zijn moeder hertrouwde met Gerijt Claesz van Westzaenden woonde hij niet meer bij zijn moeder. Van zoon Willem Jansz Banninck, die enkele malen voor de Grote Raad van Mechelen verscheen in verband met de verdeling van de erfenis van Gerijt Claesz van Westzaenden en Margriet Claes is bekend dat Jan Banninck in Amsterdam heeft gewoond. In een van de processtukken wordt verder ene Comen Jan genoemd, waarmee mogelijk Jan Claesz Banninck bedoeld wordt en waaruit dan zou blijken dat hij koopman is geweest. Hoewel woonachtig te Amsterdam kwam Jan Banninck echter, evenals Willem Kerstantsz en zijn gezin, met zijn gezin regelmatig bij zijn moeder en stiefvader over de vloer. Zoveel wordt duidelijk uit de verklaring van Hillegont Dircx, die jarenlang dienstmaagd was bij Margriet en Gerijt.

Na het overlijden van zijn moeder in het jaar 1509 hebben Jan Banninck en Kerstant Willemsz, zoon van zijn halfzuster Geertruijt Gerrits, het huis in Haarlem op 't Hooft, dat toebehoorde aan Gerijt Claesz van Westzaenden en Margriet Claes, aangehouden. Walich Aelbrechtsz verklaart dat Willem Kerstantsz en Jan Banninck ook dan nog regelmatig in Haarlem vertoeven, en dat Hillegont Dircx ook dan nog in het huis vertoefde. Na het overlijden van Jan Banninck, omstreeks 1515, wordt het huis verhuurd voor 10 gulden per jaar aan Pieter Martsz en zijn vrouw Adriane Hendricks en omstreeks 1520 wordt het dan aan hen verkocht. Naast het geërfde huis op 't Hooft had Jan nog een ander huis in Haarlem, dat in 1504 wordt beschreven als "t nijeuwe huijs op de Coude Horn dat eens verbrant was". Het zal hier gaan om de huidige Koudenhorn. Mogelijk heeft het huis als uitvalsbasis gediend voor het gezin van Jan Banninck in de tijd dat zijn moeder nog leefde. In 1519 wordt het huis nogmaals genoemd en wordt dan toebedeeld aan de kinderen van Jan Claesz Banninck. Nader onderzoek in de transportregister zou meer over het huis aan het licht kunnen brengen.

zicht op de Damstraat

Het Spaarne in Haarlem ter hoogte van de Damstraat (Noord-Hollands Archief, Collectie Braakman)

Jan Banninck blijkt in 1511 en 1512 betrokken te zijn geweest in het proces tegen Gerijt van Schoten, de baljuw van Kennemerland.

Jan Banninck onderhield goede contacten met Thomas Greve, die in 1499 in Dordrecht woonde. Het zou hier wel eens kunnen gaan om Thomas die Greve die in 1492 door Karel van Egmond voor zes jaar werd aangesteld als muntmeester in Nijmegen, die wordt genoemd in het boek "De Munten der Voormalige Graven en Hertogen van Gelderland" en nadien werkzaam was bij de munt in Dordrecht.

Het boek "Vissen in Veenmeren: de Sluisvisserij op Aal tussen Haarlem en Amsterdam" maakt verder melding van een Jan Banning Claesz die van 1502 tot 1507 pachter was van de sluis nabij Sloterdijk, met de bedoeling om hier te kunnen vissen. Een populaire vissoort uit die tijd was de aal, en het ligt voor de hand dat Jan Banninck zijn geld verdiende met handel in deze vis. Aan deze pacht hield hij echter weinig over want enkele bewoners van het nabij gelegen dorp beletten hem het vissen.

In de grafelijkheidsrekeningen wordt op 2 oktober 1508 melding gemaakt van Jan Banning Claesz, die wordt verzocht om pachtgeld te betalen over het (schouts)ambt van Vlieland. Hier zal waarschijnlijk Schotervlieland mee zijn bedoeld, een van de in totaal zeven voormalige heerlijkheden waaruit in het jaar 1795 de gemeente Schoten is ontstaan.


IVa. Floris Garbrantsz, geb. naar schatting ca. 1480, laatst vermeld 1562, woonde in Assendelft.

Vader van:

  1. Trijn Floris, tr. met Cornelis Jansz van Dijck.
  2. Garbrant Florisz, volgt Va.
  3. Cornelis Florisz, volgt Vb.
  4. Antgen Floris, tr. met heer Floris Claesz, overl. voor 7.3-1581.

Blijkens het penningkohier van Assendelft over het jaar 1543 bezit hij dan 12 morgen land. In 1553 bezit hij twee morgen land en een huisje in de Horn te Assendelft. Verder huurt hij, tezamen met Claes Gerritsz, zoon van zijn broer Gerrit Garbrantsz, een stuk land van Baertgen, de weduwe van Sijmon Jansz, die in Haarlem woonde. Het zal hier gaan om het land dat nadien in het bezit komt van Marijtgen Pieters, gehuwd met Mr. Frans van Nesse, die het erft van haar moeder Engeltje Sijmons die was gehuwd met Pieter Jan Ghijsbrechts, zoon van de Haarlemse burgemeester Jan Gijsbrechtsz. In 1583 doet Marijtgen Pieters het land van de hand aan Garbrant Florisz, Cornelis Florisz, Ghijsbert Sijmonsz en de weduwe van Claes Gerrit Gabben. Door de langdurige band tussen de Assendelver familie Banning en de erfgenamen van Sijmon Jansz ontstaat het vermoeden dat zij aan elkaar verwant waren. Onderzoek in de archieven in Haarlem zou meer aan het licht kunnen brengen.


IVb. Gerrit Garbrantsz, alias Snijers, vermeld 10e penningkohier Assendelft 1543, overl. voor 1553, woonde in de Horn, tr. met Jannitgen NN, overl. ca. 1554.

Kinderen van Gerrit en Jannitgen:

  1. Pieter Gerritsz, volgt Vc.
  2. Claes Gerrit Gabben, volgt Vd.
  3. Garbrant Gerritsz, volgt Ve.

Dankzij een stukje grond in Jan Banningen weer, dat eind 16e eeuw te boek staat als "Gerit Snijers ventge" weten we dat ook hij een zoon was van Garbrant Claesz. De naam Snijers suggereert dat hij kleermaker was, maar zekerheid is hierover niet. In 1543 woont hij in de Horn. In 1553 treffen we er zijn zoon Claes aan. Gerrit's weduwe Jannitgen heeft dan een huisje betrokken net ten zuiden van de kerkbuurt, naast haar zoon Garbrant Gerritsz.


IVc. Jan Garbrantsz Banninck, later ook als Banning of Benning, waagmeester te Assendelft, pachter van de waag in 1553, vermoedelijk van beroep smid, bezit huis en land in Jan Banningen weer en enkele landerijen in omliggende weren, vermeld penningkohieren 1543-1562, overl. na 26-7-1562.

Vader van:

  1. Willem Jansz Banninck, alias Willem Jan Smitten, volgt Vf.
  2. Aecht Jan Banningen, overl. na 8-10-1582, erft in "Jan Banningen ven" gelegen in Claes Maerts weer (direct ten zuiden van Jan Banningen weer), tr. met Jan Claes Caijcx, vermeld vanaf 10e penning 1543, woonde in het zuideinde van Assendelft.
  3. Marij Jan Banningen, alias Marij Jan Gabben, erft eveneens in "Jan Banningen ven" in Claes Maerts weer, overl. voor 1581, blijkens penningkohier in 1555 wonende in Amsterdam, tr. Engel Gerit Meijnerts, overl. na 1581.
  4. Garbrant Jan Banningen, volgt Vg.

Jan Banninck is de enige zoon van Garbrant Claesz die woonde op het Jan Banningen weer. In 1543 bezat hij 15 morgen land. In 1555 deelt hij zijn landbezit met ene Gerrit Cornelisz en is het gezamenlijke landbezit 27 morgen en 33 roeden. Jan huurt daarnaast nog land van Havick Pietersz, wonende in Haarlem, en van Claes Ponssen wonende in Oostzaan.In 1557 en in 1562 is weinig verandering opgetreden in deze situatie.

Zijn zoon Willem Jansz Banninck bezat enkele stukken land in het iets zuidelijker gelegen Gerit Willemsz weer. Deze Gerit Willemsz was zeer waarschijnlijk de vader van Baertgen, die getrouwd was met Claes Jan Costers, vanaf 1543 wonende op Gerit Willemsz weer, die op hun beurt de ouders waren van Jan Claesz Costers en Gerrit Claesz Costers. Dit maakt Gerit Willemsz tot een leeftijdgenoot van Jan Garbrantsz Banninck. Daar landbezit in die tijd vaak door vererving in bezit kwam, en omdat zich onder de kinderen van Jan Gabrantsz Banninck een zoon Willem bevond, maakt het waarschijnlijk dat Jan Garbrantsz Banninck getrouwd was met een zuster van Gerit Willemsz.

Zoon Willem noemde zich doorgaans Willem Jan Smitten, dat erop kan wijzen dat Jan Garbrantsz Banninck het beroep van smid uitoefende. Het zou ook passen bij zijn functie van waagmeester. Dat zou hem daarmee ook in verband brengen met een vermelding van uitstaande rentes en leningen uitgegeven door Jan Claesz Banninck, opgesteld op 13.10.1514. Daar is sprake van een "rente te Assendelff van drie grooten sjaers op die smit".

Het valt verder op dat, blijkens de penningkohieren, in het jaar 1553 zekere Claes Claesz, die woonachtig was in het noorden van Assendelft, land huurt van Marijtgen Jan Gabben. In het jaar 1562 lijkt het erop dat hij dit land niet meer huurt maar in zijn bezit heeft. Kijken we nu in het penningkohier van het jaar 1543, dan vinden we op diezelfde plek zekere Pieter Garebrantsz die 3 morgen land bezit, en zekere Maritgen Gabben die 2 morgen land bezit. Dit hint het erop dat Pieter Garebrantsz en wellicht ook Marijtgen Gabben eveneens kinderen waren van schout Garbrant Claesz. Het is echter evenwel mogelijk dat met Maritgen Gabben de dochter van Jan Garbrantsz Banninck wordt bedoeld.

We merken tenslotte op dat ook Guerte Jan Bannings, die land bezat aan de sarewech, alsmede Griet Bannincx, woonachtig te Krommeniedijk, kinderen van Jan Garbrantsz Baninck zouden kunnen zijn. Voor meer gegevens over Guert en Griet wordt verwezen naar de pagina genaamd "losse eindjes".

De kerkbuurt van Assendelft in het jaar 1600, met in het rood een gedeelte van het Jan Banningen weer. De brede sloot aan de onderzijde is de Delft. Op het weer juist ten zuiden van het Jan Banningen weer (naar links op de afbeelding) is in 1622 oliemolen "de Ooievaar" gebouwd door Cornelis Hendrick Gerritsz, die getrouwd was met een dochter van Garbrant Jan Banningen. Deze molen is kort na 1669 afgebroken en herbouwd aan de Kalverringdijk in Zaandam, vlakbij de Zaanse Schans. De bewoning in en rondom de kerkbuurt zoals deze in de afbeelding is weergegeven kon worden gereconstrueerd na bestudering van de transportakteregisters van Assendelft in de betreffende periode.


IVd. Willem Jansz Banninck, brouwer te Amsterdam.

We kennen Willem in de eerste plaats als vertegenwoordiger van de erfgenamen van zijn vader Jan Claesz Banninck tijdens de erfrechtelijke processen tegen de erfgenamen van Geertruijt Gerrits voor de Grote Raad van Mechelen. Het feit dat hij brouwer was van beroep hebben we echter uit een andere bron, namelijk die van de Abdij van Egmond. Op 9 juni 1537 oorkonden de schepenen van Amsterdam dat Willem Janssoen Banninck, brouwer, verklaarde te hebben verkocht en overgedragen aan heer Willem van der Goes, abt van Egmondt, een jaarlijkse rente van 20 schellingen groten Vlaemsch ten laste van de stad Haarlem, alsmede een schuldbrief van 168 carolus gulden wegens de verkoop van een huis in de Werfstraat te Delft. Op 5 oktober in dat zelfde jaar verklaart Willem echter dat hij tot dan toe de rente aan de abdij niet had kunnen opbrengen maar dat vanaf dat moment wel zal doen. Deze charter is niet door hemzelf ondertekend maar door ene Arien Wiellem Beck, in wie we een zoon van Willem Jansz Banninck herkennen.


Va. Garbrant Florisz, woonde in Assendelft nabij de Horn, overl. ca. 1598, tr. met Griete Claes.

Vader van:

  1. Willem Garbrantsz, volgt VIa.
  2. Claes Garbrantsz, tr. met Guerte Claes.
  3. Gerrit Garbrantsz, tr. met Aeff Jans.
  4. Jan Garbrantsz, vertrekt naar Krommeniedijk.
  5. Cornelis Garbrantsz, volgt VIb.
  6. Dieuwer Garbrants, tr. met Adriaen Jacobsz.

We horen voor het eerst van Garbrant Florisz in 1553, wanneer hij wordt vermeld in het penningkohier van dat jaar. Hij is dan in het bezit van een huisje en ruim 1 morgen land. In 1562 is sprake van een huis en is zijn landbezit gegroeid tot ruim 3 morgen, verdeeld over drie stukken land. Verder huurt hij land van Havick Jansz, die in Beverwijk woonde. In 1598 bepaalt hij in een testament dat zijn bezittingen zullen toekomen aan zijn kinderen Willem, Jan, Dieuwer en Cornelis.


Vb. Cornelis Florisz, woonde in Assendelft nabij de Horn, overl. ca. 1594, tr. met Anna Jans, dr.v. Jan Maertsz.

Dit echtpaar overleed kinderloos. Naaste familie behoort tot de erfgenamen, en dit heeft ons geholpen bij de reconstructie van de familie. In 1604 leren we bij verkoop van land van Cornelis Florisz de volgende erfgenamen kennen: Willem Garbrantsz, Jan Cornelisz van Dijck, Pieter Florisz, de in Krommenie wonende Cornelis Pietersz en, uit naam van zijn vrouw, Cornelis Pieter Jan Baerents. Willem Garbrantsz is de zoon van Garbrant Florisz, broer van Cornelis. In Jan Cornelisz van Dijck herkennen we de zoon van Cornelis Jansz van Dijck en Trijn Floris, een zus van Cornelis Florisz. Pieter Florisz was ofwel de zoon van Floris Jansz, danwel de zoon van Antgen Floris. De relatie tussen Cornelis Florisz en de vrouw van Cornelis Pieter Jan Baerents is niet duidelijk. Hij was getrouwd met Hillegundt Jans, dr.v. koopman Jan Aerntsz, die in de kerkbuurt woonde.

Reconstructie van de bewoning in Assendelft nabij de Horn maakt duidelijk dat Cornelis Florisz en Anna Jans het huis bewoonden dat eerder toebehoorde aan Jan Maertsz. Omdat Cornelis Florisz ook als oom en voogd optreedt van Aeff Gerrits, die bij haar huwelijk onder meer een stuk land inbrengt dat we later tegenkomen als Jan Maerts meed, gaan we ervan uit dat Jan Maertsz de vader was van Anna Jans.


Vc. Pieter Gerritsz, woonde in de kerkbuurt, vermeld ald. 1543-1557, overl. omstreeks 1559, tr. met Griete Jans, die na het overlijden van Pieter in een huisje trekt net ten zuiden van de kerkbuurt, laatst vermeld 1562.

Kinderen van Pieter en Griete:

  1. Gerrit Pietersz, alias Corffmaecker, overl. ca. 1595, tr. met Machtelt Gerrits. Zij zijn kinderloos gebleven. Ze woonden in een huisje in de kerkbuurt, dat in het bezit was van Mourits Jansz Biersteecker. Machtelt is na het overlijden van Gerrit naar Spaarnwoude verhuisd. In 1602 verkoopt ze het huisje aan buurman Pieter Cornelis Aerians.
  2. Jan Pietersz
  3. Beatris Pieters, tr. met Aelbert Willemsz, zn.v. Willem Jansz Banninck alias Willem Jan Smitten.
  4. Marij Pieters, woont naast haar zuster Baertgen op Claes Maerts weer.
  5. Baertgen Pieters, woont op Claes Maerts weer, overl. na 6-6-1606, tr. 1e NN, hertr. Aernt Gerritsz Jonckers, overl. voor 24-8-1604.
  6. Guerte Pieters

Na het overlijden van Pieter laat Griete een akte opstellen waarin zij bepaalt dat opbrengsten van een stuk land, genaamd het Rietland, ten gunste laat komen van priester Dirck Meijnertsz. In de akte worden ook de kinderen van Pieter en Griete genoemd. Twee ongehuwde dochters worden bijgestaan door Cornelis Jansz en Jan Jansz, vermoedelijk broers van Griete Jans. Het betreffende land komen we trouwens later nog in de stukken tegen. Het blijkt te gaan om een stuk land dat aan de oostzijde aan de Caijck grenst in Hillegundt Roeloffs weer, en gelegen ten noorden van Claes Schouten ven in Jan Banningen weer.


Vd. Claes Gerrit Gabben, woonde in Assendelft nabij de Horn 1553, overl. voor 4-6-1581, tr. met Guerte Gerrits, overl. ca. 1588, dr.v. Gerrit Roeloffsz Nonnen en Sijtgen NN.

Claes en Guerte waren de ouders van:

  1. Pieter Claesz, overl. voor 9-1-1626, tr. met Griete Cornelis, alias Griete Aechte Jannen, laatst vermeld 6-5-1633, dr.v. Cornelis Dirck Jan Baernts.
  2. Gerrit Claesz, vertrekt naar Sloten, laatst vermeld 1617.
  3. Wouter Claesz, overl. voor 8-1-1593, tr. met Nelle Jan Franssen, laatst vermeld 5-6-1609, dr. v. Jan Franssen en Fije Jaobs.
  4. Dochter, tr. met Dirck Jonck Claessen, heemraad 1622, overl. voor 16-2-1629, zn.v. Jonck Claes Geritsz van Dijck.
  5. Nijes Claes, laatst genoemd 11-6-1616, tr. met Maerten Allertsz, schepen te Assendelft 1581, overl. voor 30-5-1608, weduwnaar van Lijsbeth Mathijssen.


Ve. Garbrant Gerritsz, wonende net ten zuiden van de kerkbuurt en daarna in de kerkbuurt zelf, tr. met Lijsbeth NN. Na het overlijden van Garbrant verhuist Lijsbeth weer naar hun eerdere woning.

Kinderen van Garbrant en Lijsbeth:

  1. Willem Garbrantsz, volgt VIc.
  2. Gerrit Garbrantsz, volgt VId.


Vf. Willem Jansz Banning, alias Willem Jan Smitten, wonende in de kerkbuurt, overl. na 1562, tr. met NN.

Vader van:

  1. Aelbert Willemsz, tr. met Beatris Pieters, dr.v. Pieter Gerrits en Griete Jans (zie generatie Vc).

We komen Willem al in 1543 in de boeken tegen. In dat jaar draagt hij de familienaam Banninck, maar daarna alleen nog met de familienaam Smit, dat daarmee waarschijnlijk ook zijn beroep was. In 1543 bezat hij 8 morgen land. In 1555 en 1562 is zijn landbezit geslonken tot amper 4 morgen, maar huurt hij nog 5 morgen land van Wouter van Beeckesteijn, woonachtig in Haarlem.


Vg. Garbrant Jan Banningen, erft in Jan Banningen weer, overl. voor 1579, tr. met NN.

Vader van:

  1. Dochter, tr. Cornelis Hendrick Gerrits, mondig 1572, timmerman, bezit een molen op de Delft aan de Jan Banningensloot, in 1624 waagmeester, woont in de kerkbuurt, overl. voor 30-3-1628, zn. van Hendrick Gerritsz, schout van Assendelft 1542…46, en van Neel Sijmons.
  2. Trijn Garbrants, alias Trijn Jan Banningen, tr. Pieter Cornelis Aerians, overl. voor 13-4-1608, zn. van Cornelis Adriaensz en Anna Aernts.
  3. Jan Garbrantsz, volgt VIe.
  4. Cornelis Garbrantsz, volgt VIf.

Van Garbrant is maar weinig bekend. We gaan ervan uit dat hij in Jan Banningen weer heeft gewoond. Waarschijnlijk ten gevolge van de hoge leeftijd die zijn vader heeft bereikt wordt hijzelf niet genoemd in de penningkohieren. Naast de hieronder genoemde kinderen had Garbrant mogelijk ook nog een zoon David Garbrantsz, alias David die Smit, eind 16e eeuw vermeld in de kerkbuurt te Assendelft.

molen de Ooievaar

Oliemolen de Ooievaar, ooit gebouwd door Cornelis Hendrick Gerrits. De molen stonds destijds aan de Delft in Assendelft maar is naderhand verplaatst naar de Zaanse Schans.


VIa. Willem Garbrantsz, alias Willem Gabben, veehouder, overl. 11-2-1640 (lidmatenregister), tr. 1e met Lijsbeth Dircks, overl. ca. 1581, dr.v. Dirck Adriaensz en Comen Duijff, tr. 2e ca. 1586 met NN Jan Louwen.

Vader van:

  1. Garbrant Willemsz, eerst vermeld in 1596 wanneer hij een huis koopt in de Molenbuurt, woont in 1619 in de Beemster.
  2. Floris Willemsz, volgt VIIa.
  3. Guert Willems, tr. met Claes Gerrit Franssen.

Willem en Lijsbeth woonden in de molenbuurt in Assendelft. In 1584 bekent Willem 180 gulden schuldig te zijn aan Cornelis Henricxz vanwege een geleverde schuit, inclusief takel en toebehoren. Twee jaar later leent hij opnieuw geld, en nu geeft hij in onderpand zijn huis, hooihuis en werf. In mei 1586 verkoopt hij het huis echter, en verhuist hij naar het zuideinde van Assendelft, waar hij in 1592 het huis van zijn broer Cornelis Garbrantsz koopt. Dit huis wordt in 1635 verkocht aan Engel Maertsz, waarbij Willem Garbrantsz wordt bijgestaan door zijn kleinzoon Garbrant Lourensz.


VIb. Cornelis Garbrantsz, vertrekt naar Wormer, tr. met NN, dr.v. Sijmon Ghijsbertsz Cuijper.

Vader van:

  1. Sijmon Cornelisz
  2. Gerrit Cornelisz.


VIc. Willem Garbrantsz, woonde in de kerkbuurt in Assendelft, overl. voor 1562, tr. met Neel IJsbrants, overl. ca. 1580, dr.v. IJsbrant Backer.

Kinderen van Willem en Neel:

  1. Duijff Willem Costers, alias Duijff Wullem Gabben, alias Duijffgen Backers, tr. met Aernt Jansz Wever, hertr. met Gerrit Dircksz.
  2. Willem Willemsz Costers, overl. ca. 1598, tr. mogelijk met Marij Smit.
  3. Lijsbet Willems Costers, tr. met Willem Jansz vant Laentgen.
  4. Jan Willemsz Costers.

De familienaam van de kinderen suggereert dat Willem het beroep van koster uitoefende maar zekerheid is hierover niet. IJsbrant Backer is zeer waarschijnlijk dezelfde als Comen IJsbrant, die in 1524 voor een bedrag van 100 gulden een stuk land koopt dat daarvoor toebehoorde aan Duijf Willem Backers weduwe. Daarvan wordt melding gemaakt in het archief van het St. Elisabeths Gasthuis te Haarlem, waarvan de transcripties hier te vinden zijn. Het lijkt evenzeer aannemelijk dat zij de schoonmoeder was van IJsbrant, gezien het feit dat zich onder de kinderen van Willem Garbrantsz en Neel IJsbrants een dochter Duijff bevond.


VId. Gerrit Garbrantsz, alias Gerrit Snijers, woonde in het zuideinde van Assendelft op Willem Jutten weer, laatst vermeld in 1622.

Waaruit:

  1. Garbrant Gerritsz, eerst vermeld in 1627.


VIe. Jan Garbrantsz, alias Jan Jan Banningen, timmerman, bezit huis en land in Jan Banningen weer, overl. 22-10-1639 (lidmatenregister), tr. naar schatting ca. 1590 met Neel Jans Clous, dr. van Jan Willemsz Clous en Guerte Cornelis.

Uit dit huwelijk:

  1. Jan Jansz Banning, volgt VIIb.
  2. Willem Jansz Smit, smid bezuiden de kerkbuurt van Assendelft, overl. na 4-1-1646, tr. Baertje Jans, dr. van Jan Sijmonsz Verwael, wonende te Westzaan. Willem Jansz leerde zijn vrouw kennen doordat Jan Sijmonsz Verwael hertrouwde met de uit Assendelft afkomstige Trijn Jong Willemen, die naast Willem woonde in Dirck Jannen weer. Nageslacht, waaronder de zoons Jan, Cornelis en Hendrick, noemt zich Smit.

Van Jan Garbrantsz weten we weinig. In 1580 wordt hij twee maal in de schepenrollen genoemd. De eerste keer wordt hij vermeld als Jan Garbrantsz Timmerman, en wordt bepaald dat hij 43 gulden ontvangt voor hout dat hij eerder heeft geleverd aan de dan overleden schuitemaker Claes Jansz Corff. Iets later wordt hij opnieuw genoemd, dan wordt hij beboet omdat hij in het bezit is van een ongeijkte meetlat. Onbemiddeld is hij in zijn leven niet geweest, getuige de som geld en land die na zijn overlijden gemoeid was bij hetverdelen van de bezittingen tussen zijn vrouw en zijn twee zoons.


VIf. Cornelis Garbrantsz, alias Cornelis Jan Banningen, bezit huis en land in Jan Banningen weer, verkreeg via zijn vrouw land in het zuiden van Assendelft, overl. Assendelft 5-9-1640 (lidmatenregister), tr. naar schatting ca. 1590 met Marij Cornelis, dr. van Cornelis Dirck Jan Baernts.

Uit dit huwelijk:

  1. Garbrant Cornelisz Banning, verkrijgt in 1649 een stukje land van zijn broer Jan , bezit geen huis te Assendelft.
  2. Pieter Cornelisz Banning, volgt VIIc.
  3. Jan Cornelisz Banning, volgt VIId, stamvader van genealogie Houwertjes.
  4. Dochter, vermeld bij verkoop van het ouderlijk huis.

In maart en april 1638 wordt het huis en enkele stukken land door de kinderenvan Cornelis Garbranstz verkocht. In totaal is daar een bedrag van ruim 4400 gulden mee gemoeid. Wellicht door dit hoge bedrag hebben zoons Pieter en Jan hun geluk elders beproefd. Van de zoon Garbrant wordt later nog maar weinig vernomen. Het is zelfs niet duidelijk waar hij gewoond heeft.

Mogelijk was er nog een zoon Dirck Cornelisz Houwertjes, van wie we een vermelding zijn tegengekomen in een testament in Assendelft op 16-9-1666.

Situatie rondom de kerkbuurt, eind 16e eeuw. Percelen waarop personen uit deze genealogie woonden zijn in het helgroen aangegeven.


VIIa. Floris Willemsz, overl. voor 22-5-1631, tr. met Neeltgen Sijmons, dr.v. Sijmon Hendrick Gerrits.

Uit dit huwelijk:

  1. Garbrant Florisz, woonde in de kerkbuurt in een huis dat hij huurde van Garbrant Theensz (na overlijden handelt Mr. Jan Auwelsz Moens in zijn plaats), overl. voor 4-3-1639.


VIIb. Jan Jansz Banning, timmerman, geb. naar schatting ca. 1590, overl. Assendelft 22-10-1639 (lidmatenregister), tr. Aagt Gerrits Boet , overl. na 2-8-1641, dr. van Gerrit Gerritsz Boet en Griet Hendricks.

Uit dit huwelijk:

  1. Gerrit Jansz Banning, volgt VIIIa.
  2. Jan Jansz Banning, volgt VIIIb.
  3. Willem Jansz Banningh, volgt VIIIc.

Aagt verkoopt op 10-2-1640 twee stukken land in Jan Banningen weer. De kinderen Gerrit en Willem komen we vanaf 1682 in de Assendelver tranportakten tegen als erfgenamen van Neltje Gerrits Boet. Zij dragen dan zelf ook de familienaam Boet. Ook de kinderen van hun broer Jan ontvangen hun erfdeel, maar daarover later meer.


VIIc. Pieter Cornelisz Banning, geb. naar schatting ca. 1595, molenaar in de Beemster watermolen aan de zuider ringdijk, diaken NH-kerk te Middenbeemster (1646), tr. Beemster 17-12-1623 met Neeltje Pieters, jongedochter van de Volger in de Beemster.

Uit dit huwelijk vermoedelijk:

  1. Ariaen Pietersz Banning, volgt VIIId.
  2. Trijn Pieters, ged. Beemster 10-1-1627
  3. Cornelisje Pieters, ged. Beemster 9-3-1631
  4. Cornelis Pietersz Banning, ged. Beemster 1-1-1634, impost otr. ald. 20-1-1656 met Guurtje Jacobs, jongedochter van Oostzaan. In het doopboek van Beemster zijn geen kinderen van hen aangetroffen.
  5. Jannetge Pieters, ged. Beemster 4-5-1636
  6. Jan Pietersz, ged. Beemster 13-2-1638
  7. Jan Pietersz, ged. Beemster 17-5-1643

We horen voor het eerst van Pieter bij zijn huwelijk in het jaar 1623 met Neeltje Pieters. Hij is dan molenaar in de Beemster in een watermolen aan de zuider ringdijk. Gek genoeg komen we hem een jaar later weer in Assendelft tegen, zoals is gebleken uit een vermelding in het pachthoenboekje van 1624. Daar wordt ook zijn oudste zoon Ariaen Pietersz geboren. Pas in 1626 gaat hij opnieuw naar de Beemster. In de jaren daarna komen we Pieter nog in 1637 tegen in de lidmatenlijsten van de hervormde kerk van de Beemster. Op 3-3-1646 is hij verkozen tot diaken van deze kerk.

In 1650 wordt door de erfgenamen van Pieter Cornelisz Banning volgens het verpondingsregistervan Purmerend een nieuw huis gebouwd ter hoogte van de Bult. Waarschijnlijk wordt de huidige Bultstraat bedoeld. In 1667 wordt in een lijst van "hele en halve kapitalisten" in Purmerend ene Willem Pietersz Banning vermeld in de Hoornsepoort. We gaan ervan uit dat het hier gaat om dezelfde Pieter Cornelisz Banning gaat en dat Willem een zoon van hem is.

In Assendelft bezat Pieter Cornelisz Banning nog lang een stuk land nabij de Twisch in Jancke Maerts weer, dat hij heeft geërfd van zijn vader. Het verpondingsregister van Assendelft maakt duidelijk dat het land nadien is overgegaan op Jan Maertsz Lou.

zicht op de kerkbuurt van Assendelft

Kerkbuurt Assendelft vanuit het zuiden gezien, omstreeks 1715. Op de voorgrond Jan Banningen weer. De kinderen van Jan Cornelisz Banning (VIIc) woonden rond 1700 vlak bij de kerk. Allert en Jan Jansz Houwertjes woonden aan deze zijde van de kerk. Floris Jansz Houwertjes woonde aan de andere kant van de kerk aan de Dorpsstraat, die toentertijd Heereweg heette. Dirck Jansz Houwertjes had een huisje links achter de kerk.


VIId. Jan Cornelisz Banning, visser, geb. naar schatting omstreeks 1605, overl. na 26.2.1656, tr. Assendelft ca. 1632 met Machtelt Floris, dr. van Floris Jan Floren en Duijff Engels.

Uit het huwelijk van Jan Cornelisz en Machtelt Floris:

  1. Floris Jansz Houwertjes, visser, woont in de Kerkbuurt te Assendelft, impost begr. ald. 2-11-1712 (klasse ƒ 3,-), tr. Assendelft naar schatting ca. 1662 met Catelijne Jans, ged. Haarlem 24-11-1641, dr. van Jan Heijndricksz en van Sijntje Jans, die vroedvrouw was te Assendelft. Nageslacht van Floris noemt zich Houwertjes (Zaandam, Knollendam), in de 19e eeuw voor een deel overgaand in Ouweltjes (Oost-Knollendam) .
  2. Dirck Jansz Houwertjes, visser, woont in de Kerkbuurt, overl. voor 25-4-1682 , tr. Assendelft naar schatting ca. 1670 met Anna Willems Comen, impost begr. ald. 4-2-1715 (pro deo), dr. van Willem Aelbertsz alias Comitje. Nageslacht noemt zich Houwertjes (Assendelft).
  3. Allert Jansz Houwertjes, ged. Assendelft 16-8-1637, visser, woont in de Kerkbuurt, overl. voor 6-2-1699, tr. met Guurtje Jacobs , impost begr. Assendelft 24-6-1705 (pro deo).
  4. Jan Jansz Houwertjes, alias Baes, ged. Purmerend 17-9-1643, visser , woont in de Kerkbuurt te Assendelft, impost begr. ald. 4-10-1717 (pro deo).

Jan Cornelisz Banning, die trouwens zijn familienaam nog maar amper lijkt te gebruiken, vertrekt blijkens het lidmatenregister van Assendelft in april 1638 samen met zijn vrouw Machtelt Floris naar Purmerend. Daar heeft hij gewoond aan de Breedstraat en was hij molenaar van beroep. Het laatste dat we van Jan vernemen is dat hij in het jaar 1649 het enige stukje land dat hij in Assendelft nog bezat aan zijn broer Garbrant verkoopt. Veel van zijn kinderen, zo niet alle, keren echter weer terug naar Assendelft en dragen sindsdien de familienaam Houwertjes. Na het overlijden van hun oom Garbrant komt het stukje land, ergens in de periode tussen 1649 en 1672 , wederom in hun bezit.


VIIIa. Gerrit Jansz Banning, alias Boet, alias Mante, koopman, impost begr. Assendelft 12-1-1698 (klasse ƒ 6,-), tr. met NN.

Uit dit huwelijk:

  1. Jan Gerritsz Banning, wonend in de Krabbelbuurt, impost begr. Westzaan 12-11-1696 (klasse ƒ 3,-), tr. ald. 6-5-1696, impost Westzaandam 21-4-1696, met Gleijntje Jans, afkomstig van de Krabbelbuurt. Zij zijn de ouders van Dieuwertje Banning, impost begr. Westzaan 20-12-1696 (klasse ƒ 3,-)
  2. Jacob Gerritsz Banning, volgt IXa.
  3. Sijmon Gerritsz Banning, alias Boet, volgt IXb.

Op 15-7-1673 wordt te Assendelft een verklaring opgesteld, waarin de 40-jarige Hendrick Jansz Peet verklaart, dat hij samen met Gerrit en enkele anderen in de herberg de Swaan in Grootebroek was geweest voor het vereffenen van een rekening. De vordering van Gerrit Jansz betrof een bedrag van 2276 gulden, nog afgezien van een partij goederen in Emden en 21 stopen gebrande wijnen, die in Haarlem in beslag genomen waren.


VIIIb. Jan Jansz Banning, scheepstimmerman, bezit samen met zijn broer Willem een timmerwerf aan de Westzaner overtoom, overl. voor 16-3-1686, tr. Westzaan (kerk) 27-2-1661 met Aagje Dirks, ged. Westzaan 14-12-1633, impost begr. Westzaan 22-3-1699 (klasse ƒ 15,-), dr. van Dirck Gerritsz Kaetes.

Uit dit huwelijk:

  1. Jan Jansz Banning, ged. Westzaan 19-3-1662 (doopget. Claesje Gerrits)
  2. Jan Jansz Banning, ged. Westzaan 10-2-1664 (doopget. Claesje Gerrits), burgemeester te Westzaan, impost begr. ald. 10-7-1709 (klasse ƒ 30,-) Jan koopt op 14.4.1704 een huis te Westzaan voor ƒ 950,-.
  3. Dirk Jansz Banning, ged. Westzaan 29-10-1666 (doopget. Jaanetje Dirks)
  4. Aagtje Jans Banning, ged. Westzaan 27-10-1669 (doopget. Neeltje Dirks), impost begr. ald. 26-1-1718 (klasse ƒ 60,-).

Jan Banning koopt op 23-2-1662 samen met zijn broer een timmerwerf aan de Westzaner overtoom en koopt zelf nog eens een huis naast de timmerwerf. Op 30-3-1710 verkoopt zijn dochter Aagje oliemolen "De Timmerman", een schuur, enig land en gereedschappen voor ƒ 2350,-, allen gelegen ten oosten van de huizen. Uit de doopregisters blijkt dat dat het gezin in 1662 nog in de Krabbelbuurt woonde. Daarna woonachtig aan de Hoogendijk. Jan is in ieder geval voor 16-3-1686 overleden. Op die dag vermeldt het staatboek van de weeskamer dat de kinderen Jan, Dirck en Aagje van hun peet Neltje Boeth, tot Assendelft overleden, een bedrag van 450 gulden hebben geërfd. Voogden van de kinderen zijn Willem Jansz Banning en Claes Dircksz. Op 10-1-1702 verschijnen Jan en Aagje opnieuw om te melden dat zij hun deel hebben ontvangen. Hun broer Dirck is dan al overleden.


VIIIc. Willem Jansz Banning, ged. Assendelft 5-4-1638, woont te Westzaan in de Krabbelbuurt, meestertimmerman op de Westzaner Overtoom op een timmerwerf die hij samen met zijn broer Jan heeft gekocht, is schepen, burgemeester en vroedschap te Westzaan, overl. na 14-6-1711, tr. 1e NN, tr. 2e Westzaan (kerk) 22-7-1674 met Aeltje Jacobs, jongedochter van Westzaandam. Willem koopt op 1-11-1685 gezamenlijk met de weduwe van zijn broer Jan enig land in het zuiden van Westzaan en houtzaagmolen "Het Roode Hert" gelegen aan de Dijksloot te Westzaan voor een bedrag van ƒ 2300,-. Deze bezittingen worden weer verkocht op 13-8-1693.


VIIId. Ariaen Pietersz Banning, geb. Assendelft ca. 1624, impost otr. Beemster 1-12-1646 met Lijsbet Pieters, jongedochter van Mijzen, impost otr. Beemster 21-9-1659 met Neel Pieters, jongedochter van Oosthuizen.

Uit het huwelijk van Ariaen Banning en Lijsbet Pieters.

  1. Jan Ariaensz, ged. Beemster 17-10-1647
  2. Jan Ariaensz, ged. Beemster 30-6-1652

Ariaen woonde net als zijn vader aan de zuider ringdijk van de Beemster. In 1661 koopt hij een stuk land bij de zuider ringdijk van Ouwel Prins, groot 4 morgen 591 roe. In 1666 koopt hij van Ouwel nog een dijkkavel groot 3 morgen. Beide stukken land zijn in 1681 resp. 1682 in het bezit van ene Aaltje Benning.Het weesboek van Beemster maakt duidelijk dat het hier gaat om een dochter van Ariaen Banning uit zijn tweede huwelijk. In 1679 erft zij enige stukken land in de Beemster, in de Zeevang bij Oosthuizen en in Assendelft. Ook erft zij dan van haar tante Griet Pieters en van Jan Jansz Hertooch wonende in Oosthuizen.

Uit het huwelijk van Ariaen Banning en Neel Pieters:

3. Aaltje Ariaens Banningh, tr. met Maerten Jansz Louwen, schepen in de Beemster 1689. Waaruit nageslacht. Het gezin woont aan de zuider ringdijk in de Beemster.


IXa. Jacob Gerritsz Banning, woont in de Krabbelbuurt te Westzaan, smid, impost begr. Westzaan 2-11-1722 (klasse ƒ 3,-), tr. ald. (kerk) 19-8-1696 met Jannetje Dirks IJff, van het zuideinde van Westzaan, ged. Westzaan 11-5-1670, dr. van Dirck Jansz IJff en Hillegont Jans.

Uit dit huwelijk:

  1. Jan Jacobsz Banning, impost begr. Westzaan 12-11-1696
  2. Gerrit Jacobsz Banning, ged. Westzaan 6-10-1697 (doopget. Gleijntje Jans)
  3. Dirk Jacobsz Banning, ged. Westzaan 25-10-1699 (doopget. Grietje Dirks), impost begr. ald. 25-8-1705 (klasse ƒ 3,-).
  4. Jan Jacobsz Banning, ged. Westzaan 3-8-1704 (doopget. Grietje Dirks), impost begr. ald. 24-12-1705 (klasse ƒ 3,-).
  5. Dirk Jacobsz Banning, volgt X.

Koopt op 10-5-1708 een huis met een smid in de Krabbelbuurt. Bezit ook 1/3 deel in een runmolen te Westzaan, dat hij op 30-10-1722 verkoopt.


IXb. Sijmon Gerritsz Banning, alias Boet, woont in de Krabbelbuurt, bakker , impost begr. Westzaan 30-10-1734 (klasse ƒ 15,-), imp. tr. ald. 3-11-1697 (klasse ƒ 3,-), imp. otr. Assendelft 19-10-1697 met Impje Davids, afk. van Assendelft, impost begr. Westzaan 21-7-1721 (klasse ƒ 6,-), dr. van David Jacobsz en Duijf Jans.

Uit dit huwelijk:

  1. Dieuwertje Sijmons Banning, ged. Westzaan 21-12-1698 (doopget. Jannetje Dirks), impost begr. ald. 23-2-1699 (klasse ƒ 3,-).
  2. Gerrit Sijmonsz Banning, ged. Westzaan 11-8-1700, impost begr. ald. 7-6-1701 (klasse ƒ 3,-).
  3. Dieuwertje Sijmons Banning, alias Boet, ged. Westzaan 27-4-1702 (doopget. Jannetje Dirks), impost begr. ald. 26-2-1725 (klasse ƒ 3,-), tr. Westzaan 27-3-1723 met David Jacobsz Pel, overl. na 3-9-1735.
  4. Gerrit Sijmonsz Banning, ged. Westzaan 31-8-1704 (doopget. Jannetje Dirks), impost begr. ald. 3-3-1705 onder de familienaam Boet (klasse ƒ 3,-).
  5. Duijfje Sijmons Banning, alias Boet, ged. Westzaan 14-3-1706 (doopget. Gerrit Jansz), impost begr. ald. 7-7-1760 (klasse ƒ 6,-), tr. ald. 2-10-1729 met Jan Jacobsz Nagtegaal, afkomstig van het zuideinde van Westzaan, ged. Westzaan 14-12-1701, impost begr. ald. 6-6-1780 (klasse ƒ 30,-), zn. van Jacob Willemsz Nagtegaal en Anna Jans. De grafzerk van Duijfje Banning en Jan Nagtegaal ligt in de Hervormde kerk van Westzaan.

Dit gezin staat vermeld in de genealogie van de Assendelver familie Boet. Sijmon staat daar vermeld als zoon van ene Gerrit Jansz Boet. Uit de doop- en begraafregisters van Westzaan blijkt evident dat Sijmon tot de familie Banning behoorde. Verkoopt op 12-3-1700 voor 600 gulden 1/32 deel in runmolen "de Valck" in Nauerna en op 1-3-1709 voor 1100 gulden het halve eigendom in oliemolen "de Pauw", gelegen aan de Twiskdijk bij Nauerna. Behoort, blijkens een transportakte van 9-5-1715 te Assendelft, tezamen met Floris Kleijne, Pieter Kleijne en zijn zwager Jacob Davitsz , tot de erfgenamen van Griet Jans Kleijne.


X. Dirk Jacobsz Banning, ged. Westzaan 20.11.1707, wonend in de Krabbelbuurt, koopman, bezit molen "De Banning", staande beoosten de Reeff tegenover de Krabbelbuurt, schepen en burgemeester te Westzaan, overl. ald. 16-3-1771, impost begr. ald. 19-3-1771 (klasse ƒ 6,-), tr. Westzaan 27-11-1740 met Neeltje Dirks Spat, ged. Westzaan 29-3-1711, impost begr. ald. 19-8-1766, dr. van Dirck Pietersz Spat en Neeltje Willems.

Uit dit huwelijk:

  1. Jannetje Dirks Banning, ged. Westzaan 23-5-1742, impost begr. ald. 9-12-1769 (klasse ƒ 3,-), tr. Westzaan 20-5-1764 met Willem de Lange, ged. Westzaan 7-11-1742, impost begr. ald. 6-12-1797 (klasse ƒ 3,-), zn. van Cornelis Willemsz de Lange en Maartje Paulus Schaap. Willem hertr. 27-12-1772 met Claartje Riedes.
  2. Neeltje Dirks Banning, ged. Westzaan 16-6-1743, impost begr. ald. 29-9-1744 (klasse ƒ 6,-).
  3. Jacob Dirksz Banning, ged. Westzaan 16-6-1743, impost begr. ald. 18-12-1744 (klasse ƒ 6,-).
  4. Jacob Dirksz Banning, ged. Westzaan 14-11-1745, impost begr. ald. 29-5-1748 (klasse ƒ 6,-).
  5. Doodgeboren kind, impost begr. Westzaan 1-7-1757
  6. Doodgeboren kind,impost begr. Westzaan 5-6-1758

Op 24-2-1766 maken Dirk Banning en Neeltje Spat hun testament. Uit de akte kunnen we opmaken dat Dirk burgemeester is te Westzaan . Kort na het overlijden van Dirk wordt op 13-4-1771 de boedel beschreven die hij nalaat aan de kinderen van Willem de Lange en wijlen Jannetje Banning, zijn enige nog in leven zijnde dochter. Deze nalatenschap bestaat uit een huis en erf in de Krabbelbuurt bewesten de weg, vijf stukken land, een snuif- of tabaksmolen staande achter het woonhuis aan de Reeff, een huis dat wordt verhuurd aan Dirk Kuiper, en een aandeel in een blauwselmolen. De akte beschrijft daarna nog de rijke inventaris.


Referenties zijn bij de samensteller beschikbaar.

Naar boven

Verder